Restlevensduur als leidend principe
Restlevensduur klinkt als een klein begrip in het hele assetmanagement-arsenaal. Het is gewoon één van de vele aspecten om rekening mee te houden en dan is het nog een letterlijk restje ook. Wat kan dat nou waard zijn? Nou, het blijkt dat slim gebruik maken van de restlevensduur heel waardevol kan zijn. We geven je graag een paar voorbeelden.
Het uitvoeren van een nulmeting
Een organisatie wil voor bijna twintig tunnels die al een flinke tijd te weinig aandacht hebben gekregen, een nulmeting uit te voeren. Het is bekend dat er een achterstand is in onderhoud, waardoor conditie en prestatie in de kritieke zone zitten, of zelfs eronder. Het uitvoeren van de nulmeting wordt een flinke klus, want de beheerorganisatie wil graag een eerste oordeel van alle tunnels tezamen. Hoe voorkomen we dat de nulmeting een grote en langdurige klus gaat worden waarin alle onderdelen uit de tunnels één voor één beoordeeld gaan worden? Eén van de manieren is door gebruik te maken van de restlevensduur. Als de conditie of prestatie van een component/bouwdeel/asset niet voldoet en ook niet meer kan voldoen, dan is de restlevensduur gelijk aan nul en gaat het meteen op de vervangingslijst. Als de restlevensduur hoger wordt ingeschat dan bijvoorbeeld vijf jaar, dan heeft het onderdeel in de nulmeting geen verdere aandacht nodig en schuift die door naar het reguliere inspectieregime. Bij de tussengroep wordt een inschatting gemaakt van de restlevensduur en de bijbehorende risico’s. Daaruit volgt mogelijk een aanbeveling voor nader onderzoek en herstelmaatregel. De restlevensduur fungeert in deze opzet als een eerste filter.
Informatie actueel, betrouwbaar en compleet
Het reguliere onderhoud voor een civiel object wordt langjarig op de markt gezet. De beschikbare informatie van het object is niet compleet en er wordt besloten om het ‘op orde brengen van de informatie’ onderdeel te laten zijn van de uitvraag. In de vraagformulering staat dat de objectinformatie actueel, betrouwbaar en compleet moeten worden gemaakt. Maar wat is dat? Het lijkt logisch om te denken dat van alle onderdelen de gevraagde informatie moet worden verzameld. Maar ook informatie heeft een restlevensduur. Als je weet dat een asset of een bouwdeel over drie jaar vervangen gaat worden, waarom zou je dan nu tijd en energie steken in het noteren van alle informatie die nodig is voor een goed onderhoudsmanagement, terwijl het over drie jaar achterhaald is? Begin dus bij de onderdelen met een lange restlevensduur en de rest pak je op na de uitvoering van het groot onderhoud of de vervanging.
Afstemmen van grijze en groene werkzaamheden
We weten allemaal dat de geplande werkzaamheden in de openbare ruimte en infrastructuur op elkaar afgestemd moeten worden. Iedere beheerder levert daarvoor zijn of haar langjarige planning aan en samen wordt bekeken wat er opgebost kan worden tot één project. De aanname die hieronder zit, is dat de levensduurkosten/jaar van elke asset zo laag mogelijk moet blijven. Eenmaal aan tafel worden de gezamenlijke projecten geformuleerd. In sommige gevallen zit er niets anders op dan te accepteren dat er sprake is van kapitaalvernietiging, omdat er eerder vervangen gaat worden dan technisch noodzakelijk. Maar wat nu als je het spel van de langjarige planning zo goed in de vingers hebt, dat je je onderhoud erop gaat afstemmen? Dan ben je echt een knettergoede beheerder. Je weet wanneer het groot onderhoud of de vervanging uitgevoerd gaat worden, en in plaats van door te gaan met het standaard reguliere onderhoud, ga je een soort uitfaseringsonderhoud toepassen. Of, zoals een knettergoede groenadviseur zei: ‘Vertel mij wanneer het groot onderhoud aan de weg gaat plaatsvinden, dan zorg ik ervoor dat de boom tegen die tijd aan het einde van zijn levensduur is’.
Desinvesteren en restwaarde
Bij vastgoed wordt de term ‘desinvesteren’ gebruikt als het gaat om het uitfaseren van een asset. Vanuit de infrawereld is het een beetje een vreemde term, maar waarschijnlijk bedoelen we hetzelfde. Die gedachte achter desinvesteren, of uitfaseren, die bij vastgoed zo levendig is, zou de wereld van infra en openbare ruimte ook kunnen sieren. Het gaat niet uit van de technische levensduur, maar van de gebruikslevensduur, of beter gezegd de gebruiks-restlevensduur. En net als bij de boom van hierboven, stem je daar je onderhoudsactiviteiten op af.
In diezelfde lijn kun je bij een ontwerp ook kijken naar de gewenste levensduur. Als je weet dat bepaalde assets politiek gevoelig zijn (bijvoorbeeld verlichtingsarmaturen in een centrumgebied), kies dan of voor assets met een kortere technische levensduur, of zorg voor een goede restwaarde (wel zo circulair gedacht). Met dat laatste stuur je erop dat je de assets kunt verkopen als de politiek, of het bestuur van de corporatie zegt dat ze vervangen moeten worden door iets anders.
Restlevensduur als leidend principe
In de prachtige Amsterdamse integrale ontwerpmethode voor de openbare ruimte wordt een poging gedaan om de levensritmes van de assets op elkaar af te stemmen. De praktijk is natuurlijk weerbarstiger. Technische levensduren verschillen, gebruikslevensduren verschillen, wettelijke levensduren verschillen en restlevensduren verschillen ook. Toch is de gedachte van ontwerpen en plannen aan de hand van restlevensduren heel goed. Als je dat kunt, dan heb je als beheerder niet alleen grip op je assets, maar je kunt er ook mee sturen. En dat is heel waardevol. Waardevol vanuit het oogpunt van levensduurkosten en waardevol voor de omgeving, de politiek en de transitieopgaven.
Zo zie je maar, dat iets ‘kleins’ heel groot kan zijn.